‘Blijf maar zitten. Er is plaats genoeg op de tribune.’ De man en vrouw die op mijn vaste seizoenplek en die van een andere seizoenkaarthouder zaten, keken me vriendelijk aan. Ik glimlachte en ging naast ze zitten. Op de tribune van Helmond Sport is het nooit dringen. Het duurde nog eventjes voordat de spelers zich zouden opstellen rond de middenstip. ‘Ik ken jou van de Leonardus lagere school,’ begon de man een gesprek in afwachting van de aftrap.
Ik keek de man aan, bestudeerde zijn gezicht, maar kon geen herkenningspunten vinden. Gelaatstrekken veranderen in een mensenleven niet echt en met mijn herinneringen aan mijn lagere scholtijd staan me nog vrij helder voor de geest. Ik heb nog oude klassenfoto’s en ik schat dat ik bij driekwart van de jongens nog een naam kan vinden. Maar dit gezicht zei me niet veel. Ik keek hem nog eens zorgvuldig aan, maar een eventueel kwartje viel niet. Ondertussen maakten de hoofdrolspelers van die avond een begin met de voorsteling.
Ik probeerde nog vlug wat namen van oud klasgenootjes, maar bij mijn buurman vielen ook geen kwartjes. Niet getreurd, we kwamen voor het voetbal. In de pauze was er nog volop gelegenheid om nog eventueel andere puzzelstukjes te proberen. De wedstrijd begon beroerd met een knullige tegengoal. Maar net voor de rust zag de wereld er opeens geheel anders uit. Helmond Sport scoorde en dat tegen Ajax met zoveel talentjes en zelfs een international als rechtsback. ‘Als wij gaan kijken wint Helmond Sport altijd,’ sprak de man met de nodige stelligheid toen de opwinding over het eerste doelpunt weer voorbij was. Jan, mijn andere buurman, hoorde die opmerking en sprak de gevleugelde woorden: ‘Gif die mens een seizoenkaart.’ Na de rust keek hij me nog twee keer zelfverzekerd aan toen Helmond Sport twee goals noteerde. ‘Ik zei het toch,’ leek hij met zijn ogen te zeggen.
Van de seizoenkaart is het niet gekomen. De volgende thuiswedstrijd zagen we hem weer. Hij zat enkele rijen voor ons en knikte toen hij me zag. ‘Vandaag winnen we weer,’ verstond ik of dacht ik te verstaan. Helaas bleken zijn woorden deze keer maar een halve waarheid te bevatten. ADO kwam er met een remise genadig vanaf. Geen winst, maar ook geen verlies!
Of ik achter de identiteit van de man gekomen ben? Nee. Tegen het einde van de wedstrijd tegen jong Ajax kwam hij er nog even op terug op onze gezamenlijke lagere schooltijd. ‘Mijn drie jaar oudere broer zat bij jou in de klas.’ ’O,’ reageerde ik met een goed bedoeld, quasi begrijpend, knikje, maar kon de man en zijn oudere broer nog steeds niet plaatsen. Niet erg, hij mag elke wedstrijd naast me zitten. Als we maar winnen. En als hij er niet is, moeten ze in de pauze maar Lucky man van Emerson, Lake en Palmer door het stadion laten galmen. ‘Ge wit nooit waar ut goed voor is.’